Jij ziet goed uit vandaag De man van de griesmeelpannenkoeken Zegt iets tegen mij. De man de bakker. Ik heb hem niet verstaan verdiept In het vooruitzicht van mijn volle maag. Veilig vol hij zegt het nogmaals En ik schaam me. Je laat niet iemand Twee keer zeggen jij ziet goed uit. Hij zegt ik mooi. Dat verstaan. Zou hij weten hij is de eerste die tegen Mij praat vandaag -nooit spreken met Volle mond- dat het de derde pannenkoek Is deze week. Hij vraagt of ik getrouwd. 'S Ochtends breek ik een wijnglas. Ik zeg een ik bedoel mijn. Ik heb één wijnglas. Had, één. Alles is verschoven sinds ik ben Verloren. Sinds mijn orde van achter Het vertrek aan alles ruimen, sporen Wissen, niet meer werkt. Nu Spaar ik stukjes hem. De mens is een verzamelaar. Ik ben, En wat ik niet vastleg is niet gebeurd. Ik wil dat alles is gebeurd. Ik vind. 'S Middags vind ik een hemd En as onder mijn boekenkast, haartjes Van zijn borst en baard, een bonnetje Van de muziek, lege flessen, Alles leg ik in bed. Bij nader inzien toch een doos, en 'S avonds nog mijn portglas gebroken. Niet één, maar mijn. Nu geen.