'K Ben een koninklijk kind, Door de Vader bemind En 'k zal wonen in, 'S Konings paleis. In die stad nooit aanschouwd, Met straten van goud. Glorievol als een, Schoon paradijs. 'K Ben een koninklijk kind, Door de Vader bemind En Zijn oog rust zo, Teder op mij. Als de dageraad straks gloort, De bazuin wordt gehoord, Roept Hij mij om te staan, Aan Zijn zij. 'K Ben een koninklijk kind, Dat zijn vreugd daarin vindt, God te loven met, Juub'lende stem. Tot ik sta voor de poort, Van het hemelse oord, Waar ik zijn zal voor eeuwig Met Hem. 'K Ben een koninklijk kind, Door de Vader bemind En Zijn oog rust zo, Teder op mij. Als de dageraad straks gloort, De bazuin wordt gehoord, Roept Hij mij om te staan, Aan Zijn zij.