Gevangen in een hevige storm Zonder onderscheid tussen dag en nacht Op 17 juni was de storm het hevigst En leek hun laatste uur te zijn geslagen Op zoek naar een uitweg, keken Van Heemskerck en de Veer Naar het labyrint van ijs, versluierd door het slechte weer Ze zagen de kust, het veilige ijs Als ze dit niet levend zouden bereiken, was dit het einde van hun reis "Een ghedrenckt Calf is goet te waghen; mijn dood zal de minste gevolgen hebben." Met een stevig touw in zijn bevriezende hand Klom hij over de schotsen, op weg naar land Zodat hij het schip ernaartoe kon trekken, zijn maats zou kunnen bevrijden Bereid om te strijden, hij voelde de kou in zich snijden "Toen ik eenmaal de kust had bereikt, keek ik omhoog En zag ik hoe mijn maats naar mij zwaaiden Ik riep naar ze, maar de wind overstemde alles. Ik bond het touw om een stevige hoop ijs En wachtte bevend tot mijn maats aan land waren" Langs de kust leegden ze de sloepen En brachten ze de zieken aan land Ze haalden de boten leeg en sleepten ze met hun laatste kracht op de kust Barentsz en Andriesz lagen op het ijs En staarden naar de grijze lucht De wind hield niet op met zijn ijzige gekrijs Ze konden niet meer terug; de dood zou ze komen halen! Op 20 juni, de derde dag Die ze doorbrachten langst de kust Werd het duidelijk dat Andriesz het niet zou redden Zijn levenslust door scheurbuik uitgeblust Ook Barentsz zei dat hij niet lang meer had Dat hij ook stervende was De bemanning had dit niet verwacht, Maar hun raadsman zou heengaan, nog voor het vallen van de nacht "Nu was de ramp ten top, de ellende 't hoogst gestegen: Daar lag hun raadsman neer! Zijn kille lippen zwegen! Geen enkel woord van troost, dien hij zo dikwijls sprak, Ontging zijn bleeken mond, nu alle troost ontbrak. 2x Reeds roept de koude haard om toevoer van het vuur; Reeds blijft de tafel leeg, al slaat het etensuur; Reeds is het vat verstookt, waarin zij 't vleesch bewaarden. Nog brak geen morgen aan, hoe ver en lang zij staarden; Nog bleef het rondom nacht. De ellende groeit, de vrees Verdubbelt met den nood, die elken morgen rees. De hoop heeft uit; de wanhoop klimt; de dorre handen Slaan wringend zich ineen; de kaken klappertanden; De kou en de armoê slopen 't ligchaam met elkaar. Reeds zinkt er meer dan een naast Barends op de baar Reeds is het uur nabij, en 't uitzigt doet hen beven, Dat een (wie zal het zijn?) al de andren overleven – En eenzaam worstlen zal met nog geduchter nood... Zij strekken de armen uit en bidden om den dood." -Hendrik tollens- De overwintering der Hollanders op Nova Zembla