In de droom, tussen schemerende aardlagen, ligt een gapende, open mond Maar het is niet zijn mond Opengesperde ogen leiden de schele ziener langs haar lippen, door het uitgeholde dal En de wereld staat stil Er wordt niet geslapen Niet door hem, niet door haar Iedereen is; zij zijn wakker in de droom Gelaatstrekken verduisteren en lichten op langs een ademend gordijn En het rumoer op straat rekt zich uit, grijpt naar het venster en diffundeert in gefluisterd verdriet De tranen in haar ogen herbergen een geduldig verlangen: zie mij, zie mij Haar kwetsbaarheid kleedt haar uit, maar onder haar huid een voorbije zonsondergang, koude bries, koude herfst, koude winter En met zuidelijke handen en een zuidelijk begeerte streelt hij nu schokkende schouders, kloppende borst, rillende dijen Over het niets onder haar huid En als golven, brekend op rotsen, spoelen zij over elkaar naar beneden Ritmisch over elkaar; ritmisch naar beneden Naar de toekijkende bron, gapend in het duister, tussen schemerende aardlagen De muze daalt neer over het bewustzijn Spreidt haar vleugels; belichaamt het afstandelijke ideaal Altijd binnen handbereik Altijd op afstand En ze blijft perfect, omdat ze niets meer is Omdat ze er niet meer is Omdat ze niets is En hij blijft geketend Tot hij niets meer is Niets meer is, niet meer is Bloei op! Word wakker! Floreer in vergiftigde tuinen Parijs was een portaal