De avond valt, de vogel zwijgt, Rood in de lucht. De gangdeur piept, die lichte stap, Vertrouwd gerucht. En je komt weer binnen zoals toen die keer, Door leugens uit de kroeg misleidt. En het lijkt niet werkelijk, maar ik wil het weer – Voor altijd. En alsof mijn kop niet barstte, Mijn drift niet brulde, mijn haat niet stonk Alsof je hart niet huilde, je vuur niet doofde, Je moed niet zonk. Zo staan we zwijgend in het schemerlicht, Voor even van de wrok bevrijd, Door de jaren aan elkaar gehecht – Voor altijd. Het donker zoemt, ik voel je hooi, Ik ruik dat je blijft. Ik groei in je hand, bloei in je mond, Ik sterf in je lijf. En ook al weet hier straks geen hond meer van, Het hoge woord, de diepe gloed ten spijt, Toch zijn we ooit eens bij elkaar geweest – Voor altijd.