K ben veel te jong om dapper te zijn Veel te broos nu voor begrip Maar het maalt ... en maalt ... en maalt Dat kwellend repetitief gebons, die nijdig stompe prik Vervelend lang, tergend traag, zonder zicht op waar naartoe De stad zingt, maar de stilte beaamt Wat niet hoort te worden uitgesproken Iedereen aarzelt zo herkenbaar Geen rancune, geen verwijten, alleen leegte Stille woede, doelloos staren Een doffe blik op dat ene punt dat 'oneindigheid' belichaamt Maar dat uitmondt in een kille stroom van troostend medelijden Goedbedoeld, maar ongevraagd Zwart is geen kleur, maar het gebrek eraan Geen inkt die daarop pakt, geen woord dat er niet in verzinkt Hoe waardevol ook, hol, zwaar, empathisch, wel of niet gemeend Cijfers verklaren alles, maar een uitkomst is er niet Laat staan een reden Alsof die de pijn zou verzachten Het dwingt me om dapper te zijn Maar dat wil ik niet Kan ik niet Hoef ik niet Nu niet