Dikkertje Dap klom op de trap.
'S Morgens vroeg om kwart over zeven.
Om de giraf een klontje te geven.
"Dag giraf," zei Dikkertje Dap.
"Weet je wat ik heb gekregen?
Rode laarsjes, voor de regen."
"'t Is toch niet waar?" zei de giraf.
"Dikkertje, Dikkertje, Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf!"
"O, giraf," zei Dikkertje Dap.
"Ik moet je nog veel meer vertellen.
Ik kan al drie letters spellen.
A, B, C, is dat niet knap?
Ik kan ook al bijna rekenen.
Ik kan mooie poppetjes tekenen."
"Lieve deugd," zei de giraf.
"Kerel, kerel, kerel, kerel, ik sta paf."
"Zeg giraf," zei Dikkertje Dap.
"Mag ik niet eens even bij je
Stiekem van je nek afglijden?
Zo maar eventjes voor de grap?
Denk je dat de grond van Artis,
Als ik neerkom, heel erg hard is?"
"Stap maar op," zei de giraf.
"Stap maar op en glijd maar af!"
Dikkertje Dap, klom van de trap,
Met een griezelig grote stap.
Op de nek van de giraf,
Zette Dikkertje zich af...
Roetsjj, daar gleed hij met een vaartje,
Tot het eindje van het staartje.
Boem! Au! "Dag giraf," zei Dikkertje Dap.
"Morgen kom ik toch weer hier met de trap."
Поcмотреть все песни артиста