Ik zag de luizen in haar haar. Het moet fijn zijn om te leven daar. Waar alles ruikt naar groen.
En ik werd me niets gewaar Van wat ze toen vertelde, maar Ik kon er niets aan doen.
Ze keek me aan vol maneschijn. Het deed me toch een beetje pijn, Toen ze me verliet.
Kon ik maar een luisje zijn. Leven in dat haar, zo fijn. In plaats van dit verdriet. Ik wandel door het dorre land, Denk enkel aan haar achterkant, Hoe sierlijk die bewoog.
Ik die altijd te snel watertand, Misplaatste eens mijn losse hand, En ving een mooi blauw oog. Ze keek me aan vol maneschijn. Het deed me toch een beetje pijn, Toen ze me verliet. Kon ik maar een luisje zijn. Leven in dat haar, zo fijn. In plaats van dit verdriet. ♪ Ze huilde wat toen ze me zei: Je bent gek, maar niet van mij. Dus vertrek ik maar. Die mooie tijd is nu voorbij. Het enige wat overblijft, Zijn luizen in mijn haar.
Ze keek me aan vol maneschijn. Het deed me toch een beetje pijn, Toen ze me verliet.
Kon ik maar een luisje zijn. Leven in dat haar, zo fijn. In plaats van dit verdriet.
Ik zag de luizen in haar haar. Het moet fijn zijn om te leven daar. Waar alles ruikt naar groen.