God van recht en straf, God van recht en straf, kom op Met de hitte van de zon. Kom toch van die troon, Rechter van de aarde. Geef die trotse praters hun verdiende loon. Blijft u zwijgen, HEER? Hoe lang hoort u hen nog aan? Hoe lang krijgen zij het woord? Zij vertellen trots Van hun slechte daden En hun lijfspreuk is: geen God en geen gebod. Weduwen en wezen, mensen zonder vaderland Worden door hen afgeslacht. Zij mishandelen uw volk. HEER, uw eigen mensen worden door hen doodgetrapt! Weet u wat ze zeggen, HEER? Dat u toch niet kijkt en toch niet luistert! Wat zijn jullie dom! Ongelooflijk! Denk eens na En gebruik eens je verstand! Kan de HEER niet zien? Kan de HEER niet horen? God die zelf je oren en je ogen schiep? Spreekt de God van recht en oordeel nu geen vonnis uit, Hij die alle volken leidt En die Adam onderwijst? Zou die God niet weten wat er in de mensen huist? Hij kijkt door hun plannen heen. Het zijn hersenschimmen, luchtkastelen. Wanneer u een mens uw goede wet leert lezen, HEER, Mag hij spreken van geluk, Want u wijst hem zelf terecht. Vol vertrouwen zit hij zelfs de kwade dagen uit En intussen wacht het graf Voor een mens die niets van u wil leren. Nooit laat God ons vallen, Want het onrecht wordt verbannen En het recht zal weer regeren: Feest voor wie de wet omhelzen! Wie kon ik vertrouwen? Als u mij niet had geholpen, Woonde ik nu in het donker, In het donker bij de doden. Toen ik bijna viel, HEER, Heeft uw liefde mij gedragen. Toen ik stikte in de zorgen, Liet uw troost mij ademhalen. Wilt u echt naast zulke foute rechters zitten, HEER? Ook al roemen ze uw wet, Zij mishandelen het recht. – Dat is de wet. – Wie onschuldig is, wordt door die rechters aangeklaagd, – Zo is de wet. – Achtervolgd en afgemaakt. – Het is de wet. – HEER, ze willen bloed zien, bloed zien vloeien. – Dat zegt de wet. – U beschermt mij, HEER. Nergens ben ik veiliger. Maar wie schuldig is, loopt vast, Want God rekent af Met die slechte mensen. God laat slechte mensen zwijgen als het graf.