(Wilkes) Jongetje, hoe gaat het? Leef je nog en heb je al een vriend in dat huis? Jongetje, ik mis je. Ik weet nog goed hoe ik jou vond, half dood in de sneeuw. Half bevroren, al je moet en al je levenslust verloren. En zo mager als het pootje van een kraai. Ik hoop dat jij nog leeft. Ik ben nog nooit zo bang geweest. (Vera) Wat heb ik jou aangedaan kindje? Jou bijna dood laten gaan. Ik weet niet hoe ik jou zeggen moet. Dat de vrouw die jou weggaf. Ik ben nog nooit zo bang geweest. (Samen) Jongetje, blijf bij me. Kijk daar staat een regenboog, hoog boven de stad. Jongetje, blijf bij me. Het zonlicht valt op iedereen. Laat mij niet alleen. (Vera) Al die ouders en de kinderen rijden paardje op hun schouders. En ze dansen om het standbeeld op het plein. Het lijkt wel altijd feest. Ik ben nog nooit zo bang geweest. (Wilkes) Straks vaar ik weer over zee, jongen. En ik neem goud voor je mee. Ga op de kade staan, want ik kom eraan. En ik blijf altijd bij je. Ik ben nog nooit zo bang geweest. (Samen) Straks vaar ik weer over zee, jongen. En ik neem goud voor je mee. Ga op de kade staan, want ik kom eraan. En ik blijf altijd bij je. Ik ben nog nooit zo bang geweest. (Samen) Straks vaar ik weer over zee, jongen. En ik neem goud voor je mee. Ga op de kade staan, want ik kom eraan.