Toen wij uit rotterdam vertrokken Met de edam, een oude schuit Met kakkerlakken in de midscheeps En rattennesten in 't vooruit Toen hadden wij een kleine jongen Als ketelbink bij ons aan boord Die voor de eerste keer naar zee ging En nooit van haaien had gehoord Die van zijn moeder aan de kade Wat schuchter lachend afscheid nam Omdat ie haar niet durfde zoen Die straatjongen uit rotterdam. Hij werd gescholden door de stokers Omdat ie van de eerste dag Toen wij maar net de pier uitwaren Al zeeziek in het foc-sle lag En met jenever en citroenen Werd hij weer op de been gebracht Want zieke zeelee zijn nadelig En brengen schade aan de vracht Als ie dan sjouwend met z'n ketels Van de kombuis naar voren kwam Dan was het net een brokkie wanhoop Die straatjongen uit rotterdam. Wanneer die s'avonds in z'n kooi lag En na het sjouwen eind'lijk sliep Dan schold de man die wacht te kooi had Omdat ie om z'n moesje riep Toen is ie op een mooie morgen 'T was in de stille oceaan Terwijl ze brulden om hun koffie Niet van z'n kooivoet opgestaan En toen de stuurman met kinine En wonderolie bij hem kwam Vroeg ie een voorschot op z'n gage Voor 't ouwe mens in rotterdam. In zeildoek en met rooster baren Werd hij die dag op 't luik gezet De kapitein lichtte z'n petje En sprak met groc-stem een gebed En met een "een, twee, drie, in godsnaam" Ging 't ketelbinkie overboord Die 't ouwetje niet durfde zoenen Omdat dat niet bij zeelui hoort. De man een extra mokkie schoot-an En 't ouwe mens een telegram Dat was het einde van een zeeman Die straatjongen uit rotterdam.